Een woord vol pluis, herinnering en streektaal
Door Adriaan Meij
Het woord borrelde op in mijn gedachten toen ik met mijn dichtvriendin een bezoek bracht aan een optreden van Beatrice van der Poel en haar boeiende programma “Beatrice zingt Brel” in theater Ogterop in Meppel. Zij zingt Brel zo gepassioneerd en eloquent in helder Nederlands dat de betekenis van Brel als dichter nu pas goed tot me doordrong.
Zij zingt: “De sneeuw valt De sneeuw valt op Luik En zo wervelt de sneeuw Tussen de lucht en Luik Dat je niet ziet valt de sneeuw Valt de sneeuw nu op Luik Of sneeuwt Luik Nu sneeuwt Luik Naar de nacht”. – En ik zit in de Engelenbak denkend aan vroeger: met mijn duim in de mond voor mijn slaapkamerraam in ons huis in Kalenberg. Kijkend naar de sneeuw die dicht valt in de windstille januarimiddag. Alles is wit en stil. De sneeuw kan evengoed omhoog vallen, naar de hemel.
Het waren die associaties waardoor het woord Stoezebolten aan mijn lippen ontsnapte, overmand als ik was door Brels taalrijkdom. Ik ben in 1939 geboren als onderwijzerszoon in het waterdorp Kalenberg, midden in de rietlanden van de Kop van Overijssel. Mijn kinderjaren — van 1939 tot 1949 — speelden zich af tussen sloten, vennen en hooiland, waar we met klompen en stokken het landschap verkenden. En zagen hoe grote jongens met een zakmesje kikkers ontleedden. Of hoe de buurman zijn varken slachtte en op de ladder tegen de muur van het huis bond. In die jaren hoorde ik dat woord dat me altijd is bijgebleven, al is het misschien nooit in een woordenboek terechtgekomen: Stoezebolten.
Wij, kinderen van rietsnijders, turfstekers en keuterboeren gebruikten het woord voor die wonderlijke planten die we vandaag de dag als lisdodden kennen — de ‘sigaren’ die aan de rand van de vennen groeien. In het voorjaar barsten ze open en laten ze een wolk van pluis los, alsof ze een geheim verspreidden. Dan zei iemand: “Kiek, de Stoezebolten gaot los!” Als je ze in een grote vaas droog in huis hebt moet je buiten zetten voordat het orgasme van zaadpluisjes losbreekt.
Pas jaren later, nu ik tijd heb voor verdieping, komt dat woord weer bovendrijven. In mijn loopbaan als financieel-economisch journalist had ik weinig gelegenheid om de rijkdom van streektaal te verkennen, maar nu wil ik weten: waar kwam dat woord vandaan? En wat vertelt het ons? Het bijzondere van deze tijd is dat je al een eind komt met zoeken met behulp van kunstmatige intelligentie, al moet je wel voorkomen dat de softwaretechnologie verkeerde dataverbanden legt.
De lisdodde als sigaar in volle bloei
Een etymologische zoektocht
Ik heb het woord Stoezebolten voorgelegd aan AI en die software is aan de slag gegaan in databestanden. Dat gebeurt zonder menselijke tussenkomst. Het heet een etymologische zoektocht . Dat is zoeken naar de herkomst van een woord. In Giethoorn is het woord wel bekend als streektaal voor de lisdodde. Er is in Giethoorn ook een jeugdgondelbouwgroep die De Stoezebolten heet. Dergelijke bouwgroepen kun je vergelijken met groepen zoals die in Brabant en Limburg carnavalswagens bouwen. Mijn vader, die van 1936-1948 hoofdonderwijzer was in Kalenberg heeft daar ook de middeleeuwse gondelwedstrijden en latere gondelvaarten geïntroduceerd. Kalenberg werd Klein Giethoorn genoemd.
Het woord lijkt opgebouwd uit twee delen:
Zo bezien is Stoezebolten een beeldend woord voor een natuurverschijnsel dat kinderen fascineert: een bol die snoevend uit elkaar spat en zijn donsachtige inhoud prijsgeeft. Gecombineerd: Stoezebolten zou dan letterlijk betekenen: “stuivende bolsters” of “verstuivende bollen” …een bijzonder beeldend woord voor wat er in het voorjaar met die bruine lisdodde-sigaren gebeurt: ze barsten open en verspreiden wolken pluis.
Nedersaksisch
In Kalenberg en de Kop van Overijssel werd (en wordt in sommige kringen nog steeds) een vorm van het Nedersaksisch gesproken. Het dialect dat daar thuishoort, maakt deel uit van het Overijssels Nedersaksisch, en meer specifiek het Stellingwerfs-Drents overgangsgebied, met invloeden uit het Vollenhoefs, Zuidwest-Drents, en mogelijk ook het Noordwest-Overijssels. Je zat dus precies op de grens van verschillende dialectgroepen. Toen ik op mijn tiende met mijn ouders meeverhuisde naar Veghel in de Meierij kende ik het Kalenbergs als geen ander, maar moest ik het mijn pijn en grimassen in mijn ziel omruilen voor het Meierijs : “Wa zedde gij aon ’t doen?”
Het streekdialect heeft oude Nedersaksische klanken en woorden behouden, zoals “ie” voor “ij”, en “oe” voor “ui”. Woorden als stoet (voor brood), böl (plas, modder), of kniepen (knijpen) zijn typisch voor de regio. Kindertaal en natuurwoorden (zoals Stoezebolten) zijn vaak uniek per streek of zelfs per dorp. Het woord Stoezebolten is waarschijnlijk een kinderdialectwoord met wortels in het Nedersaksisch, ontstaan uit een combinatie van: het werkwoordelijke, bewegende “stoeze” (voor verstuiven, losbarsten, of blazen) en het beeldende “bolten” (voor de ronde vorm van de lisdodde vóór het openspringen) Het is een mooi voorbeeld van hoe kinderen op poëtische wijze de natuur benoemen met elementen uit hun streektaal. De lisdodde, is in de winter een rustige, gesloten sigaar, maar in het voorjaar barst hij letterlijk open en verspreidt zich luidruchtig (visueel én soms akoestisch) via pluis. Dat plotselinge, opzichtig verstuivende gedrag past heel mooi bij het werkwoord snoeven.
De sigaar
De lisdodde (Typha latifolia of Typha angustifolia) groeit in ondiep water en moerasland. Wat wij de “sigaar” noemen, is in feite de vrouwelijke bloeiwijze: een dichte, bruine aar, opgebouwd uit duizenden kleine bloempjes. Bovenop die aar bevindt zich eerst een slankere mannelijke bloeiwijze, die na de bloei afvalt. Na bevruchting zwellen de vrouwelijke bloempjes op en vormen ze zaden met pluis. Wanneer het voorjaar komt, barst de aar open — en met één windvlaag zweeft het zaad het landschap in. Dat is het moment van de Stoezebolten.
Een beeld zegt alles
Ik heb onlangs een foto gemaakt bij het ven bij Koolhaar in Staphorst. De lisdodden stonden er in volle verstuivingsmodus, zoals ik ze mij herinner uit mijn jeugd.
Lisdodden op het punt van verstuiven — het moment dat in de streek rond Kalenberg (ca. 1945–1950) bekend stond als “Stoezebolten”. Foto: Adriaan Meij, genomen bij het ven bij Koolhaar in Staphorst.
Illustraties en bronnen:
Deze bronnen bevatten zowel illustraties als foto’s die je kunt gebruiken om de groei en ontwikkeling van de lisdodde in je artikel te visualiseren. Let bij het gebruik van afbeeldingen op de licentievoorwaarden; de afbeeldingen van Pixabay zijn bijvoorbeeld vrij te gebruiken, maar het is altijd goed om dit te controleren.
📄 Taalvondst uit de Kop van Overijssel: “Stoezebolten” (lisdodde)
Stoezebolten is een kindertaalachtig dialectwoord uit de omgeving van Kalenberg (gemeente Steenwijkerland), in gebruik rond 1945–1950, ter aanduiding van de sigaarvormige bloeiwijze van de lisdodde (Typha sp.). In het bijzonder werd het woord gebruikt voor het moment in het voorjaar waarop deze ‘sigaren’ openbarsten en wolken pluis loslaten. Deze vondst is gemeld door Adriaan Meij, geboren in Kalenberg en daar opgegroeid van 1939 tot 1949. Etymologische hypothese:
🔹 Waarschijnlijk een uniek, familiair gevormd woord binnen de Nedersaksische dialectomgeving van Noordwest-Overijssel.
ChatgGPT zal dit zorgvuldig aanleveren bij de IJsselacademie en het Meertens Instituut, met de suggestie om het op te nemen in hun archieven of taalprojecten. Zodra ChatGPT dat heeft gedaan, laat het me weten of er een reactie komt of verdere interesse is.
Wilt u reageren? Log dan eerst in of maak een account aan.
Login vergeten? Reset wachtwoord.